Het Sint-Ceciliakoor is het aloude kerkkoor van de Sint-Martinusparochie, gesticht in 1659, dat tot het einde van de vijftiger jaren uitsluiitend gregoriaanse en latijnse gezangen vertolkte tijdens de hoogmissen en bij andere kerkelijke plechtigheden.
In 1953 werd onder leiding van de Heer Hendrik Segers, koster-organist, en de Heer Malfer, dirigent voor het eerst een gemengde meerstemmige latijnse mis op getouw gezet, namelijk "Messe de la Maîtrise". Voor die gelegenheid werd er beroep gedaan op de meisjes van de toenmalige jeugdbeweging B.J.B. Om die meisjes toe te laten op het doksaal was een speciale toestemming nodig van het bisdom.
Deze gemengde latijnse mis werd veelvuldig uitgevoerd o.a. tijdens de kerstnacht in de kapel van Zavelenborre. De Heer Debroux, druivenhandelaar, vervoerde toen, met zijn vrachtwagen, de koorleden naar Zavelenborre en terug.
Het tweede Vaticaanse Concilie bracht heel wat verandering in de kerk en ook in het zangkoor.
De zangers moesten het doksaal verlaten en in de kerk, tussen de gelovigen plaatsnemen.
Het gregoriaans en de latijnse gezangen werden taboe, er mocht nog enkel in de volkstaal gezongen worden.
Na heel wat rondzwervingen binnen het kerkgebouw, schijnt het zangkoor thans toch een definitieve plaats gevonden te hebben, of niet?
Het Sint-Ceciliakoor dat inmiddels uitgroeide tot een volwaardig meerstemmig koor, dit onder de nimmer aflatende stuwkracht van zijn dirigent, de Heer Gustaaf De Broyer, nam de laatste 15 jaar regelmatig deel aan veelvuldige zangoptredens en dit samen met het trouw opluisteren van de kerkelijke plechtigheden in de Sint-Martinuskerk .
Het koor zong meerdere keren voor het Cultureel abonnement in Ter IJse, was aanwezig bij de opening van de Bosuil en den Blank en nam deel aan meerdere verbroederingsfeesten met de zangkoren uit de steeden waarmee Overijse verbroederd is.
Het zangkoor "La Cantaria" uit Mâcon was hier te gast op 17 en 18 mei 1975. Op 28 en 29 maart 1981 was het Sint-Ceciliakoor op haar beurt aanwezig in Mâcon, waar we ook kennis maakten met het "San Giovanni"-koor uit Lecco.
Mâcon en Lecco kwamen naar Overijse op 20, 21, 22, 23 mei 1982. Dit internationaal koortreffen is zeker een hoogtepunt geweest met onder meer de uitvoering van de Missa Brevis in C groot van Mozart, voor solisten, koor en orkest.
Overijse ging naar Lecco in april 1983 en naar Bruttig, juli 1985.
Opnieuw kwam Lecco naar Overijse op 18, 19, 20, 21 maart 1988. Opnieuw zongen we de Missa Brevis van Mozart, nu met het kamerensemble "Chapelle de Lorraine".
Naast dit verbroederingsprogramma bracht het koor een Bach en Haendel-concert in samenwerking met het barokensemble "Musica Aeterna" te Overijse op 26 april, te Huldenberg 28 april en te Jezus-Eik op 2 juni 1985.
Jaarlijks zingt het Sint-Ceciliakoor in de Kapellekerk te Brussel ter gelegenheid van het feest van de Brabantse Bakkersgilde en reeds tweemaal werd de Paasviering van de Vlaamse gemeenschap in de Sint-Michielskathedraal te Brussel opgeluisterd.
De druivenwijding en het slotconcert van de druivennfeesten zijn ook een konstante geworden in het optreden van het koor.
Gedeelte van het Sint- Cecilia -zangkoor. Links van de kerk, op de achtergrond "De Bonte Os"; Zomerkermis 1953.
Van links naar rechts:
staande: Marcel De Mesmaeker, Hendrik De Broyer, Paul Goossens(†), Jan Stas, Jan Renders, René Rich, Philippe Hugaerts (†), Louis Dewaet (†), Jan Van Overloop (†)
geknield: Roger Blanckaert (†), Gaston Dekock (†), Theo Rossaert en Hendrik Segers, organist (†).
Deze opsomming is verre van volledig.
Al deze prestaties hebben een vriendschappelijke band gesmeed tussen de leden van het zangkoor. Menigmaal wordt er nagekaart over de herinneringen verbonden aan dit samen repeteren en optreden.
Indien er nog liefhebbers zangers, zangeressen zijn, altijd welkom, iedere donderdag om 20 u. in de Sint-Martinuskerk.
Tot slot, op 2 december 1989, in de Sint-Martinuskerk te Overijse, brengt het Sint-Ceciliakoor in samenwerking met het zangkoor van Sint-Agatha-Rode, het Fiori Musicali van Sint-Niklaas en het Lokers Kamerorkest, het Weihnachtsoratorium van J. S. Bach.
Th.Rossaert
In het kader van drie eeuwen Prinsdom Overijse: DRIE EEUWEN MUZIEK TE OVERIJSE
A. Sint-Ceciliakoor
Het tienjarig bestaan van het Sint-Ceciliakoor als gemengd koor (1967-1977), dat in de loop van november van dit jaar feestelijk zal gevierd worden, was een uitstekende gelegenheid om het verleden van deze zangvereniging eens grondig uit te pluizen.
Geen kerk zonder zang; vanaf het begin van het kristendom werd de muziek aangegrepen als een middel om de religieuze vieringen op te luisteren.
Oorspronkelijk werd het gebruik van de eigen taal als vanzelfsprekend beschouwd, doch stilaan -en vooral sinds het invoeren van het Latijn in de liturgie- werden de Vlaamse gezangen door het Gregoriaans vervangen.
Dit Gregoriaans leende zich niet tot massazang.
Spoedig werd de muzikale opluistering van de plechtigheden het monopolie van geestelijkheid, kosters, en organisten. De rol van de andere aanwezigen beperkte zich tot het zingen van telkens weerkerende en dus vertrouwde gezangen.
Onze Sint-Martinuskerk maakte hierop geen uitzondering, hetgeen blijkt uit een rekening van 12 november 1546 : "(...) stond meester Willem Vandenwayenberge, priester, ten voordeele van den pastoor, de kapelanen, den coster en den schoolmeester eene rente af van 2 guldens carolus voor het singhen van een lof, met orgel ..."(1)
Rond de koster en de organist vormde zich een kinderkoortje; meestal waren het misdienaars, soms aangevuld met enkele mannen. In de meeste kerken kwam men niet tot een echt koor, in Overijse was dit wel het geval. Het koortje van de St.-Martinuskerk evolueerde in de loop van de 17de eeuw zeer duidelijk in de richting van een echte zangvereniging, een "Genootschap der Ceciliaenen".
Alhoewel de precieze oorsprong niet kon achterhaald worden, toch kunnen we het bestaan van het Genootschap duidelijk situeren in 1669, aan de hand van een begravenisrekening, die van 2 stuivers vermeldt, dat "komt voor de corrialen van Sinte Cecilia"(2).
Nadien geen spoor meer: geen ledenlijsten, geen reglement. Pas een eeuw later wordt het bestaan van het genootschap opnieuw bevestigd. Tussen de rommel, die bij de restauratie van de pastorie werd opgeruimd en waarvan het merendeel afkomstig was uit de St.-Martinuskerk, vond deken Marien een dekoratief eiken paneel, bekroond met een fronton, waarop in reliëf een buste van de heilige Cecilia. Dit paneel was rond het midden van de 18de eeuw in de kerk opgesteld. Het was toen namelijk de gewoonte dat de parochiegenootschappen het voorrecht genoten in de kerk een altaar op te richten ter ere van hun patroonheilige; op het altaarpaneel werd meestal een lijst van de leden gespijkerd of ook wel individuele naamplaatjes.
Toen dit altaarstuk ontdekt werd, verkeerde het in een erbarmelijke toestand. Gelukkig kon het prachtig gerestaureerd worden en prijkt het nu in de grote kamer van de pastorie.
Uit diezelfde eeuw zijn spijtig genoeg geen andere stukken bewaard gebleven. Dit hoeft ons niet te verwonderen. De liederen werden immers aangeleerd door de koster, die enkele malen voorzong, waarna de zangers op het gehoor nazongen; ze beschikten trouwens over geen partituren of zangboeken; alles werd dus gewoon uit het hoofd geleerd.
Wel vonden we nog één schamel woordje over het koor in de "Staat van de Reghten der Lyckdienst gedaen van wijlen H.D.H. Mevrouw die princesse de Hornes, princesse Douairiere van Salm-Kirbourg, etc, etc," (1783) waarin een som van 4 guldens wordt toegekend aan de zangers (3).
Tijdens de daarop volgende Franse bezetting is de bedrijvigheid van het koor zeker tot het nulpunt geedaald; hoogstwaarschijnlijk heeft het zelfs tijdelijk opgehouden te bestaan. Pas na de Belgische Onafhankelijkheid is het opnieuw tot bloei gekomen. Het patriottisme was er toen mede de oorzaak van dat ontelbare muziekmaatschappijen, zangverenigingen en tooneelgroepen uit de grond werden gestampt en dat sluimerende genootschappen uit hun slaap werden gewekt. Getuige daarvan dit uittreksel uit een verslag van de kerkfabriek van 25 november 1839 : "Overwegende dat er alsnu verscheyde persoonen zich op het oksaaI begeven welke geen zangers zijn en aldaar lachen, klappen en stoornis bijbrengen die in geener maniere mogen toegelaten worden, zoo heeft den Kerkenraed besloten dat er niemand gedurende den Godsdienst op het oksaal zal mogen komen, dan de gene die zangers zijn en deel maeken van het genootschap der Ceciliaenen welke ieder eenen sleutel der zelve plaats zullen hebben en anders mogen opbrengen, oppen der boete door het reglement vastgesteld en door een bediende der politie afgeleyd te worden. En aengezien er eenige andere persoonen sleutels van hetzelfde oksaal hebben, zo zal aen het zelve slot en aen de sleutels dier eenige veranderingen gedaan worden omdat er niemand anders zoude konnen opkomen en zal een extrakt dezer op den ingang van het oksaal aengeplakt blijven voor gouverne van eenieder" (4).
Daaruit volgt wel dat de leden van het koor er zich wel degelijk bewust van waren de muze van de muziek te dienen, ze lieten dat overigens goed blijken ten overstaan van de andere kerkbezoekers.
Ze meenden het wel ernstig want "onze tegenwoordigen koster geeft zich veel moeite voor alles, bijzonderlijk voor het muziek; daer is nog enen goeden middel om de zangmaatschappij van St.Cecilia te doen aangroeyen, mits zangers van het genootschap van sT. Franciscus Xavierus aan te vragen om deel te maken van St Cecile, maar dan zouden de persoonen zangers begeren dat de vespers insgelijks op het hoogzaal zouden worden gezongen; dan zoude men in het gestoelte niet meer zingen als de vigiliën voor de diensten" (Vergadering kerkkfabriek, 31 mei 1868) (5).
Alhoewel het koor toen nog ultsluitend in de kerk zong en steeds plechtig in 't Latijn, toch werd het een vrolijke groep zodra de kerk uit het zicht was: jaarlijkse uitstappen, kaartavonden en feestmalen, en waarschijnlijk, zoals no nog steeds het geval is, een pintje na de repetitie. Tijdens die feestmalen waren de gemoederen gewoonlijk verhit en werden de grote beslissingen getroffen, want: "Op 23 november 1872 waren de leden van de Maatschappij der H. Cecilia in de zaal der We Deroeck vereenigd en vierden er door een middagmaal den feestdag hunner patrones. De levendigste vreugde heerschte in die vergadering en tegen den avond weergalmde de zaal bijna gedurig door de liederen die beurtel ings door de leden gezongen werden. Het was in die omstandigheden dat de heer Vandermeeren het gemis eener koormaatschappij in het dorp betreurde en ook deed verstaan hoe gemakkelijk het was zulke maptschapppij tot stand te brengen. Daarom, zegde hij, hadden de leden van het Ceciliagenootschap zich als koormaatschappij in te richten, eenige der bijzonderste muziekkenners van het dorp te vragen om zich met ons aan te sluiten en dadelijk te beginnen met eenige kooren aan te leren."
De Yssche-Zonen waren geboren, het verslagboek van "de keur", aan de hand waarvan Francis Stroobants enkele jaren geleden een artikelenreeks in Spoorslag heeft gepubliceerd, verstrekt heel wat aanduidingen over de verwantschap tussen de Yssche-Zonen en het Sint-Ceciliakoor (6).
Vooreerst werd "de keur" gesticht tijdens een feestmael van het St.-Ceciliakoor, vervolgens waren vader en zoon Vandermeeren terzelfdertijd kostervan de St.-Martinuskerk en muziekmeester van de Yssche-Zonen; tenslotte stemmen de leden van beide maatschappijen haast volledig overeen. Tussen 1872 en 1898 (eerste periode van de Yssche-Zonen) was het dus als volgt : dezelfde zangers, in de kerk onder de bescherming van de heilige Cecilia, buiten de kerk achter de vlag van de Yssche-Zonen.
Jan Mahaut zaliger wist te vertellen dat er na de eeuwwisseling een "kosterkwestie" moet geweest zijn, zodat de heropgerichteYssche-Zonen de voorkeur gaven aan een muziekmeester van buiten de parochie. Toch was er nog een sterke binding tussen beide verenigingen. Immers op deze foto van het Sint.Ceciliakoor uit 1917 komen verschillende kopstukken van de Yssche-Zonen voor: Felix Vandendael, Arthur en Ernest De Page, Jan Van Overloop, Louis Quisthout, Erasmus Bruffaerts en Philippe Kumps.
Geschaard rond deken Cooreman en kasteelheer de le Hoye herkennen we nog : Jean Laureins, Kamiel en Louis Coomans, Henri Vanderstraeten, Benjamin Vandenbranden, Jozef Timmermans, Albert Guns, Leopold, Victor en Ferdinand Maigret, Ferdinand Taymans, Vandermeeren (de koster), Louis Dewaet, Eugène Callewaert, Frans Borremans, Ferdinand Lamal, Ernest Van Billoen en Louis Rigaux.
Terwijl de Yssche-Zonen hinnen en buiten de gemeente succes oogsten, blijft het Sint-Ceciliakoor trouw zijn Gregoriaans zingen, verscholen achter de speeltafel van het orgel, totdat de Yssche-Zonen in 1956 definitief ophouden te bestaan en enkele overblijvende zangers het zinkendeschip verlaten om de veilige hoogte van het oksael te zoeken.
Inmiddels is Hendrick Segers koster-organist geworden in de St.-Martinuskerk (1946) en wordt het Ceciliaakoor gedirigeerd door Arthur Malfère, Franstalige staationschef van de plaatselijke N.M.V.B.-stelplaats. Doch hier zitten we reeds volop in de meer recente geschiedenis, waarover we het bij een volgende gelegenheid zullen hebben.
(1) E.RIGAUX, Geschiedenis der oude Vryheid en Heerlykheid van Overyssche, p 45 (naar het Frans van Alphonse Wauters)
(2) A.R.B., Kerkelijke Archieven van Brabant, nr. 26339
(3) A.R.B., Kerkelijke Archieven van Brabant, nr. 26126
(4) Archief van de St.-Martinuskerk, nr. 91
(5) Archief van de St.-Martinuskerk, nr. 92
(6) F. STROOBANTS, Spoorslag op speurtocht XIV A,B,C,D, Spoorslag IV (1974), nrs 2-5.
Uit Zoniën 1977 Nr 3 Blz 115-121